Er staat een paard in de zaal van de Verkadefabriek. Het is de ingehuurde merrie van Bart van de Woestijne, die ons in het ontroerende ‘Voor we mensen werden’ laat filosoferen over de verhouding tussen mens en dier, en over onze eigen sterfelijkheid.
Tijdens de vorige speelreeks op Theater Aan Zee in Oostende werd er een Belgische merrie gecharterd, hier op Cement maakt het originele paard dat bij de première in Frascati was haar comeback op de planken. Bart is wat zenuwachtig, omdat hij niet kan repeteren en dus niet goed weet hoe het paard op het Bossche publiek zal reageren. ‘Paarden zijn heel emotionele dieren’, vertelt hij. ‘Ze merken het als ik zelf zenuwachtig ben. Dus probeer ik voor iedere voorstelling wat tijd samen met hen door te brengen, voor zoverre je echt contact kan maken.’
Waar ligt de kiem van ‘Voor we mensen werden’?
Bart: ‘Als ik naar een paard of een koe in de wei kijk, vraag ik me vaak af wat er in het hoofd van zo’n dier omgaat. En dan moet ik toegeven dat ik er echt geen idee van heb. Maar het fascineert me alleszins enorm. Met het publiek wil ik die denkoefening doen: we kijken een uur lang, zonder afleiding, naar een paard en proberen ons voor te stellen hoe het is om een dier te zijn, wat we van zo’n dier kunnen leren en wat de manier waarop we over dieren denken ons vertelt over ons mensbeeld.’
Heb je veel research gedaan?
‘Ik heb veel gelezen, zowel wetenschappelijke teksten als filosofische boeken over onze verhouding tot dieren. Daar heb ik onder meer uitgehaald dat dieren zich alleen bewust zijn van de nabije wereld waarin ze zich bevinden. Dat heet de umwelt van een dier. Bij een teek is dat de grasspriet waarop hij zit te wachten, bij een paard is dat zijn stal of wei. Een mens heeft natuurlijk een veel groter bewustzijn van de wereld. Die verschillende werelden vind ik interessant. Tegelijk vind ik ook dat wij ons als mensen te veel afzonderen van dieren en doen alsof we de ultieme vorm van evolutie zijn. Achter Voor we mensen werden gaat zeker de gedachte schuil dat we misschien meer dieren zijn dan we zouden willen toegeven. We schrijven onszelf allerlei menselijke eigenschappen toe, terwijl daaronder heel dierlijke gevoelens zitten. Ik hoop dat de toeschouwers zich meer in het paard zullen herkennen dan ze hadden verwacht. Zelf vind ik het ook interessant om na te denken in hoeverre ik op een dier lijk of er zelf een zou willen zijn. Met name hoe dieren omgaan met hun eigen dood en sterfelijkheid, daar ben ik jaloers op. Wij mensen worstelen daar allemaal in meer of mindere mate mee, terwijl dieren zich daar veel minder zorgen over maken.’
Waarom werk je met een paard op het podium en niet met een ander dier?
‘Een belangrijk idee dat ik in de voorstelling wilde, is dat je ontzag moet voelen voor het dier. Dat lukt bij een paard erg goed, omdat het groot en sterk is en tegelijk zo rustig. Een paard is ook een edel dier, wat het publiek meer uitnodigt om zich ermee te vereenzelvigen dan wanneer er een varken staat. Dat op zich zegt al veel over ons mensbeeld, natuurlijk.’ (lacht)
Je hebt nog wetenschappen gestudeerd en een jaar geneeskunde gevolgd. Hoe werkt die achtergrond door in jouw kunstprojecten?
‘Ik denk dat ik er een nuchterheid en wetenschappelijk denken aan over heb gehouden. In Voor we mensen werden probeer ik zo objectief mogelijk te vertellen en zoveel mogelijk aan de kijker over te laten wat hij of zij op het dier projecteert. Mijn fascinatie voor thema’s als de dood en het aftakelende lichaam komt ook voort uit dat jaar geneeskunde, al werd de dood daar toch eerder op een klinische manier behandeld. Hoe in celbiologie alles op een minuscuul niveau op elkaar inwerkt, dat is haast onvatbaar. In mijn werk als theatermaker probeer ik ook onbegrijpelijke zaken op te zoeken, maar daar dan ook een gevoelslaag aan toe te voegen. Ik wil niet enkel rationele denkoefeningen maken. Het is altijd zoeken hoe je de vertaalslag maakt van een wetenschappelijk of filosofisch onderzoek naar het theater. Ik hou er niet van om in voorstellingen je kennis te etaleren of je publiek iets te leren. Dat voelt ongelijkwaardig aan en klopt voor mij niet. Ik hoop dat mijn werk een gesprek oplevert en dat ik daardoor zelf ook weer gevoed word.’
Je ziet nog wel meer jonge makers, zoals BOG. en De Nwe Tijd met hun ‘Heimat’-reeks, die in hun stukken een poging doen om grote, haast ongrijpbare thema’s te behandelen. Een soort teken van de tijd?
‘Je ziet het inderdaad veel, net als de poging om de werkelijkheid te ordenen. Het heeft te maken met grip proberen krijgen op die grootse thema’s, denk ik. Voor mij, maar ik denk ook voor veel generatiegenoten, is het collectieve aspect erg belangrijk. Samen nadenken met je publiek kan troostrijk zijn. Dit soort theater is dan een reactie op onze steeds individueler wordende tijd. Al heb ik zelf niet echt een activistische agenda, eerder een existentiële. Ik vind dat we het veel te weinig met elkaar hebben over grote thema’s, zoals de dood. We denken daar allemaal wel eens over na, als we ’s nachts in bed liggen en het licht hebben uitgeknipt. Maar waarom doen we dat zo weinig samen? Laten we meer met elkaar praten, ook als we de antwoorden niet weten.’
Vorige zomer spande je een rechtzaak aan tegen de dood. Hoe kijk je daar nu op terug?
‘Dat is een project dat ik samen met Eva Knibbe heb opgezet. Eva en ik vinden elkaar in de poging om ongrijpbare dingen te vatten, met de dood als meest ultieme voorbeeld daarin. Deze rechtszaak tegen de dood was vooral bedoeld als denkoefening, eerder dan of het ons wel of niet zou lukken om de dood te laten veroordelen. Daarvoor was het belangrijk dat het echt was en dat het niet aanvoelde als een theaterstuk. Tijdens de zitting waren veel mensen in de war. Het vond plaats in een echt justitiepaleis, de rechters waren echt en de getuigenissen waren dat ook. Dat heeft ervoor gezorgd dat veel mensen er diep over na gingen denken. In die zin heeft het project zeker bereikt wat we wilden. In Nederland zijn we er niet in geslaagd om de dood terecht te stellen. De rechters stelden dat ze zich niet bevoegd voelen om er een uitspraak over te doen. Ze deden dat onder “hoogste ressort”, wat betekent dat je niet in hoger beroep kan gaan. In Nederland zijn we dus uitgeprocedeerd. Maar deze zomer gaan we in België een nieuwe rechtszaak aanspannen tegen de dood.’ (lacht)
Zijn er nog andere projecten op komst?
‘Tijdens Oerol en Over het IJ ga ik een onderzoek doen voor een nieuwe denkoefening, dit keer over wat “het zelf” betekent. Als ik zelf in de spiegel kijk, voel ik eenzelfde soort onbegrijpelijkheid als bij het kijken naar een dier. Ben ik dat? Zit mijn ik dan in dat lichaam? Of ben ik een soort sociaal construct van hoe anderen mij zien en besta ik alleen maar in interactie met anderen? Dat wil ik uitzoeken met het publiek, door hen een uur lang, alleen, naar zichzelf te laten kijken in een spiegel. De vraag daarbij is: kan je samenvallen met je spiegelbeeld of los je langzaam op als niemand je ziet?’
Hoe staat het trouwens met jouw eerste scenario voor een langspeelfilm?
‘Het scenario is klaar, nu is het afwachten. Het verhaal gaat over een jongen die in het begin van de film op het punt staat om zelfmoord te plegen, tot hij te horen krijgt dat zijn vader terminaal ziek is. De film maakt een dubbele beweging: terwijl de vader vecht om in leven te blijven maar uiteindelijk euthanasie aanvraagt en overlijdt, zweert de jongen door zo dicht bij zijn vader te staan zijn zelfmoordpoging af en leert hij weer van het leven te houden. Dat lijkt nu alsof het een hele zware film zal worden, maar ik geloof dat zwaarte altijd onlosmakelijk verbonden is met lichtheid. Dat probeer ik ook in mijn theaterwerk: door samen na te denken over een zwaar thema, verlicht je dat ook.’
Je werkt al enkele jaren als artistiek assistent van Dries Verhoeven. Wat leer je van hem? En omgekeerd: wat breng jij binnen in zijn werk?
‘Dries werkt altijd heel concessieloos. Hij kan hele pure gedachten uitwerken. En toch maakt hij toegankelijke projecten, waarbij een publiek op zichzelf gaat reflecteren. Het werk kijkt eigenlijk terug naar jou. Als toeschouwer sta je actief in zijn werk en ben je er onderdeel van. Dat vind ik heel inspirerend.’
‘Als artistiek assistent help ik de ideeën mee uit te werken, maar tegelijk hou ik ook afstand, omdat Dries uiteindelijk de maker is en ook ruimte moet hebben om er zelf na te denken. Het helpt dat ik zelf ook maker ben om dat creatieproces goed aan te voelen. Voor mezelf levert dat ook veel op: Dries en ik voeren interessante gesprekken over wat kunst zou moeten doen, hoe je met festivals omgaat, hoe je een voorstelling telkens weer aanpast aan een nieuwe locatie en context… Ik probeer het werken voor Studio Dries Verhoeven te balanceren met mijn eigen projecten, maar soms lukt dat niet. Dan werk ik overdag voor Dries en ’s nachts voor mezelf. (lacht) Maar al bij al is het heel fijn dat ik niet altijd zelf de enige maker ben. Het is in ons vak zo makkelijk om in je eigen cocon te kruipen, terwijl je zoveel van een ander kan leren en in elkaars zoektocht kan herkennen.’
‘Dries is in zijn werk wel meer politiek geëngageerd dan ik. Wat ik zo mooi aan hem vind, is dat hij, ook al is hij zo scherp en politiek, zijn vinger op de tijd legt en er zelf geen uitspraak over doet. Hij maakt werk waar je zelf bij moet nadenken, maar dat daarnaast ook een hele ervaring is om te beleven. Dat is wat ik ook probeer met mijn voorstellingen: naast een collectieve denkoefening moeten ze ook echt een ervaring zijn.’
Filip Tielens